Op 10 juli jl. heeft het Europese Hof van Justitie een in meerdere opzichten belangrijke uitspraak gedaan. Niet zozeer over de hoofdvraag in deze zaak, maar over de consequenties die deze uitspraak kan hebben voor de Nederlandse staat en voor de wijze waarop de toezichthouder (ACM) toezicht moet houden op Nederlandse reisorganisaties.
Even een terugblik.
De wet verplicht reisorganisatoren die een pakketreis aanbieden om garantie te bieden tegen eigen financieel onvermogen. Onder de oude wet was dit verplicht op grond van de richtlijn uit 1990, vanaf 1 juli 2018 is dit verplicht op grond van de Richtlijn Pakketreizen uit 2015. De reisorganisator moet maatregelen nemen om te verzekeren dat de reiziger schadeloos wordt gesteld wanneer hij wegens financieel onvermogen zijn verplichtingen niet of niet verder kan nakomen. Dat kan zijn terugbetaling van de vooruitbetaalde reisgelden maar ook repatriëring van de gestrande reiziger.
De hoofdvraag in deze zaak ging over de vraag of een reiziger terugbetaling van zijn ticket ook bij de luchtvaartmaatschappij kan vragen als de vlucht onderdeel uitmaakt van een pakketreis. Artikel 8 van de DBC-verordening is daar tekstueel heel duidelijk over. Als de vlucht onderdeel is van een pakket kan alleen van de reisorganisator terugbetaling worden gevraagd. De vraag was echter of deze regel ook geldt als de reisorganisator financieel niet in staat is tot terugbetaling en die reisorganisator geen garantie maatregelen heeft getroffen om terugbetaling te waarborgen. Met andere woorden: niet aangesloten is bij een garantiefonds.
Het Hof komt tot een bevestigend antwoord op grond van de duidelijke bewoordingen van de DBC verordening en omdat de richtlijnpakket reizen, volgens het Hof, voldoende bescherming biedt. Het recht op terugbetaling kan dus niet van de luchtvaartmaatschappij worden verlangd als die verplichting rust op de reisorganisator. Volgens het Hof zou dat leiden tot een ongerechtvaardigde en overmatige bescherming van de reiziger en kosten voor de luchtvaartmaatschappij. Dit zijn overigens niet mijn woorden maar die van het Hof.
Het opmerkelijke van de uitspraak zit overigens in een ander onderdeel van de uitspraak.
De reisorganisator moet zich tegen zijn financieel onvermogen verzekeren en de (Nederlandse) overheid dient daarop toe te zien. Doet de overheid dat niet of onvoldoende dan kan die overheid voor de schade worden aangesproken.
De ACM zal mijns inziens dus beter en grondiger moeten gaan controleren of reisorganisatoren bij een garantiefonds zijn aangesloten en of deze garantiefondsen (financieel gezien) sterk genoeg zijn. Het faillissement van Hellas Travel, want om die reisorganisator ging het, kan nog wel eens een vervelend staartje krijgen voor de Nederlandse overheid.
Nick A. de Leeuw
Reisrecht advocaat (partner bij LA Gro Geelkerken Advocaten)
n.deleeuw@lgga.nl